
Jurisprudentie
AS3132
Datum uitspraak2004-11-30
Datum gepubliceerd2005-01-18
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersC0201067/HR1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2005-01-18
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
ZaaknummersC0201067/HR1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Op CA-LA als werkgeefster rust ingevolge artikel 658 lid 1 Burgerlijk Wetboek de plicht om te stellen en, bij betwisting, aannemelijk te maken dat er voldoende instructies en maatregelen door de andere werkgevers aan hun personeel waren gegeven ter voorkoming van een ongeval als het onderhavige. CA-LA dient zulks voldoende te motiveren.
Uitspraak
typ. KD/LG
rolnr. C0201067/HR
ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE 's-HERTOGENBOSCH,
achtste kamer, van 30 november 2004,
gewezen in de zaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid CA-LA B.V.,
gevestigd te Elsloo, gemeente Stein,
appellante,
nader te noemen CA-LA B.V.,
procureur: mr. J.E. Lenglet,
tegen:
[GEÏNTIMEERDE],
wonende te [plaats], gemeente [gemeente],
geïntimeerde,
nader te noemen [geïntimeerde],
procureur: mr. J.E. Benner,
in het geding na verwijzing door de Hoge Raad bij arrest van 9 november 2001 en na tussenarrest van dit hof d.d.
22 juli 2003.
5. Het verdere verloop van het geding na verwijzing
Bij voormeld tussenarrest is deze zaak gevoegd met de zaak die tussen [geïntimeerde] als appellant en M. de Bruyn B.V. en Hooijmans Champignons B.V. als geïntimeerden aanhangig is bij dit hof onder rolnummer C00/01003. In die zaak wordt gelijktijdig uitspraak gedaan. CA-LA B.V. (hierna: CA-LA) heeft een memorie na verwijzing genomen, waarop [geïntimeerde] een memorie van antwoord na verwijzing heeft ingediend. Partijen hebben vervolgens om uitspraak gevraagd onder overlegging van hun procesdossiers.
6. De gronden van het hoger beroep
Het hof verwijst hier naar de memorie van grieven en naar de memorie na verwijzing zijdens CA-LA.
7. De beoordeling
7.1. De Hoge Raad heeft in cassatie twee beslissingen gegeven passende in de lijn van zijn eerdere jurisprudentie, waarvan in de beoordeling thans wordt uitgegaan, te weten dat voor de beoordeling van de onderhavige zaak dient te worden uitgegaan van de toepasselijkheid van artikel 7:658 Burgerlijk Wetboek in plaats van 1638x oud Burgerlijk Wetboek en dat het eerste lid van dit artikel niet beoogt een absolute waarborg te scheppen voor bescherming tegen het in dat artikel genoemde gevaar, maar slechts de strekking heeft de werknemer in zoverre tegen dit gevaar te beschermen als redelijkerwijs in verband met de arbeid gevergd kan worden. Daarvan uitgaande kan niet gezegd worden dat de werkgever ingevolge genoemd artikel aansprakelijk is voor de gevolgen van een aan de werknemer overkomen ongeval, wanneer dit in geen enkele opzicht is te wijten aan enig tekortschieten door (hulppersonen van) de werkgever in de op hen rustende zorgverplichting voor de veiligheid van de werknemers, maar daaraan dat in dienst of ten behoeve van deze laatste werkzame personen
- ondanks voldoende instructies en toezicht - de terzake geldende veiligheidsvoorschriften niet hebben nageleefd.
7.2. Het hof kan thans van de navolgende tussen partijen vaststaande feiten uitgaan, waarbij het hof tevens de in zoverre niet betwiste feiten betrekt uit het ongevalsrapport van de inspectiedienst SZW.
7.2.1. Hooijmans Champignons B.V., toen nog Boka geheten, heeft aan Agriculture Engineering Maasbree B.V. (hierna: AEM) opdracht gegeven een klimaatinstallatie te plaatsen.
Daarmee verband houdende isolatiewerkzaamheden zijn in onderaanneming opgedragen aan M. de Bruyn B.V., die op haar beurt daarvoor CA-LA als onderonderaanneemster heeft aangesteld. ([geïntimeerde] heeft zijn aanvankelijke stelling dat hij uitgeleend was aan De Bruyn B.V. laten varen, MvA na verwijzing onder 5).
Van deze te plaatsen klimaatinstallatie maakt deel uit een verwarmingsketel, die geleverd is door HKB B.V. te Venlo (hierna: HKB) aan AEM en die door AEM in 1994 bij Boka is geplaatst. Op die ketel was een zogenaamde gasstraat geplaatst, geleverd door Elco-Oskamp Energiesystemen B.V. (hierna: Elco-Oskamp).
7.2.2. De gasleiding tot aan de gasstraat is geplaatst en aangesloten door de erkend installateur [installateur] te [Plaats], op hemelvaartsdag, 13 mei 1994.
7.2.3. De daarop volgende dinsdag 18 mei 1994, kwam [geïntimeerde], geboren op 12 april 1963, toen nog in dienst van CA-LA, met twee collega's op het bedrijf van Boka. Zij zijn op de zolder die zich bevond boven de ruimte waar de hiervoor genoemde ketel en gasstraat waren geplaatst, isolatiewerkzaamheden gaan uitvoeren, waarbij kunststofschuimrubber rondom PVC koelleidingen werd aangebracht met lijm. De PVC leidingen waren ongeveer 6 dagen daarvoor geplaatst door AEM. Omstreeks 9.45 uur, althans ongeveer een kwartier nadat [geïntimeerde] en zijn collega's met het isolatiewerk begonnen, ontplofte onder meer de PVC leiding waaraan [geïntimeerde] werkte. De getuigen [S.] en [ C.] verklaren dat dit gebeurde direct nadat de lasser van AEM zijn lasapparaat in werking zette.
7.2.4. Het rondvliegend PVC raakte en verwondde aldaar werkzame werknemers van AEM en CA-LA. [geïntimeerde] kreeg onder meer een stuk PVC in zijn rechteroog, dat daardoor blind werd.
7.2.5. CA-LA heeft het ongeval op 26 mei 1994 per fax gemeld bij de inspectiedienst SZW, nadat haar gebleken was dat niemand het nog had gemeld. In haar fax vermeld zij "men schijnt e.e.a. in de doofpot te willen stoppen."
7.2.6. Uit het inspectierapport, dat eerst op 13 februari 1996 is voltooid, blijkt onder meer het volgende:
Even na het ongeval kwam de heer [P.] van HKB ter plekke voor werkzaamheden. Deze heeft aan de inspecteur verklaard dat hij ongeveer een half uur tot een uur na de explosie bij Doka kwam. Iemand van AEM heeft hem toen verteld dat ze reeds voor de explosie gas hadden geroken. Hij heeft toen in overleg met zijn superieur onderzocht of er ergens een gaslek kon zitten. [P.] heeft geconstateerd dat de hendel van de gaskraan, die zich bevindt tussen de door [installateur] enige dagen eerder aangesloten gasleiding en de door Elco voordien reeds geleverde en daarop bevestigde gasstraat open stond. Hierdoor stond er gasdruk op de gasdrukreduceer. In zijn met de hand geschreven rapportje van 18 mei 1994 schrijft [P.] echter "Na inspectie (...) bleek dat de vlinderklep afsluiter dichtgedraaid was (waarschijnlijk na ontploffing)". Hij verklaart voorts aan de inspecteur dat aan de onderkant van die gasdrukreduceer een deksel zit, die met zes schroeven moet vast zitten. Deze (volgens genoemd rapportje trof [P.] er maar vijf aan) waren slechts handvast dicht gedraaid, waardoor er gas kon lekken.
Vaststaat dat de gasstraat nog niet door AEM via HKB was opgeleverd.
Volgens [V.], coördinator Montage Service dienst van HKB gaat HKB ervan uit dat een gasstraat die zij kopen, zoals in casu bij Elco-Oskamp, reeds afgeperst is.
Volgens de monteur [P.], is het bij HKB gebruikelijk om, als zij gasleidingen aanleggen, de gasstraat mee af te persen, zodat een eventueel lek wordt gezien.
In het rapport wordt geconcludeerd dat de oorzaak van het ongeval zeer waarschijnlijk is gelegen in de opeenhoping van gas (dat een lager soortelijk gewicht heeft dan lucht) in de naar de zolder lopende en aan de onderkant in het ketelhuis nog open zijnde PVC-leidingen, die geëxplodeerd zijn op het moment dat de lasser van AEM met zijn laswerk begon op diezelfde zolder.
7.2.7. [geïntimeerde] is sinds het ongeval arbeidsongeschikt in de zin van de WAO.
7.3.1. De eerste grief, die is gericht tegen de vaststelling door de kantonrechter dat het ongeval op 27 mei 1994 zou hebben plaatsgevonden slaagt, aangezien uit het inspectierapport en de diverse getuigenverklaringen blijkt dat het op 18 mei 1994 plaats vond. [geïntimeerde] stelt in zijn memorie van antwoord na verwijzing voor het eerst dat het ongeval plaats vond op 26 april 1994, hetgeen het hof niet juist acht.
7.3.2. De grieven 2, 3 en 4 komen op tegen het oordeel van de kantonrechter dat CA-LA aansprakelijk is voor het opendraaien van de gaskraan, omdat zij hiertegen geen maatregelen heeft genomen en dit aspect in haar "verhaal" niet naar voren is gekomen.
De grieven slagen, aangezien het hof met CA-LA van oordeel is, dat CA-LA zelf, wier werknemers immers slechts wat leidingen kwamen isoleren, het nemen van maatregelen ter waarborging van de veiligheid van haar werknemers - behoudens het geven van instructies omtrent het werk zelf - mocht overlaten aan de hoofdaannemer.
7.3.3. Het slagen van de grieven leidt evenwel niet tot vernietiging van het vonnis waarvan beroep.
Het hof gaat op basis van de conclusies en bevinding van het rapport van de arbeidsinspectie ervan uit dat de oorzaak van de explosie is gelegen in de gaslekkage en geleiding van het gas naar de zolderruimte via de PVC leidingen en het aanzetten van een lasapparaat op die zolder.
Op CA-LA als werkgeefster rust ingevolge artikel 658 lid 1 Burgerlijk Wetboek de plicht om te stellen en, bij betwisting, aannemelijk te maken dat er voldoende instructies en maatregelen door de andere werkgevers aan hun personeel waren gegeven ter voorkoming van een ongeval als het onderhavige. CA-LA dient zulks voldoende te motiveren.
Waar sprake is van levering en aansluiting van gas op een gasstraat die nog niet in bedrijf was gesteld en, zoals gebleken is, ook nog niet afgeperst was, zodat lekkages mogelijk waren, rustte op de werkgevers die betrokken waren bij de levering en plaatsing van die gasstraat de verplichting aan hun werknemers instructies te geven ter voorkoming van het onverhoeds openen van een nadien aangesloten gaskraan waardoor er druk op de - nog niet afgeperste - gasstraat zou komen te staan.
Het hof neemt voorts op grond van de diverse meldingen hiervan in het rapport van de inspectie als vaststaand aan dat na de werkzaamheden door [installateur], die de gasleidingen heeft aangesloten, werknemers van AEM op zaterdag 15 mei 1994 bij Boka hebben geklaagd over gaslucht. De werknemers van Boka meenden echter dat de klacht veroorzaakt werd door de verflucht die er hing en hebben hierop geen actie ondernomen. De werknemers van AEM veronderstelden daarentegen dat er werk van werd gemaakt.
Het hof is van oordeel dat van AEM, nu zij zelf de gasstraat heeft geleverd, als werkgeefster verwacht mocht worden haar werknemers voldoende te hebben gewaarschuwd en geïnstrueerd om, indien zij ter plaatse van hun werkzaamheden gaslucht waarnemen, zelf te controleren of er wellicht een gaskraan openstaat bij een door AEM geleverde gasinstallatie.
CA-LA heeft omtrent dergelijke maatregelen of instructies in het geheel niets gesteld. Haar beroep in dit verband, ook nog bij memorie na verwijzing, op het rapport van de arbeidsinspectie, acht het hof volstrekt onvoldoende, nu de inspectiedienst geen onderzoeken heeft gedaan naar de instructies die de betrokken werknemers van hun werkgevers hebben ontvangen en de inhoud van die eventuele instructies evenmin uit dat rapport blijkt. Ten aanzien van de vraag van de inspecteur over het - ter voorkoming van voortijdig opendraaien - eventueel plaatsen van een bordje bij de gaskraan of het afhalen van de handel ervan, wordt in het rapport slechts de verklaring van de heren [Van O.] en [O.], gastechnisch adviseurs in dienst van GASTEC N.V. geciteerd, dat dit voor degene die de aansluiting plaatst niet gebruikelijk is (bijlage 33 rapport). Het hof acht dit onvoldoende, nu die vraag niet is gesteld aan de leverancier van de gasstraat, AEM, en AEM, dan wel het bedrijf dat de gasstraat voor AEM plaatste, instructies omtrent het nog niet onder (gas)druk mogen zetten van de nog niet afgeperste en niet definitief gecontroleerde installatie had behoren te geven of aan te brengen. Daaromtrent blijkt niets uit het rapport, voorzover dat in het geding is gebracht. Het hof merkt hierbij op, dat veel door de inspecteur opgenomen verklaringen in het rapport ontbreken, omdat de gehoorde getuigen geen toestemming hebben gegeven deze aan CA-LA toe te zenden.
De conclusie van het rapport van de inspectie dat iedereen zich aan de regels heeft gehouden behelst dan ook geen gemotiveerd oordeel omtrent het bestaan van voldoende maatregelen of het geven van voldoende instructies.
7.3.4. Subsidiair stelt CA-LA dat op grond van voormeld rapport voorshands voldoende bewijs geput kan worden omtrent het voldaan hebben door de betrokken werkgevers aan hun zorgplicht voor de veiligheid, behoudens tegenbewijs aan de zijde van [geïntimeerde].
Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het hof deze opvatting niet deelt.
7.3.5. Het bewijsaanbod van CA-LA wordt gepasseerd, aangezien CA-LA geen feiten of omstandigheden heeft gesteld, die, indien bewezen, kunnen leiden tot het aannemen van het betrachten van voldoende zorg de zin van artikel 658 lid 1 BW door de andere werkgevers op het project.
7.3.6. Het beroepen vonnis wordt onder verbetering en aanvulling van gronden bekrachtigd.
7.4.1. Thans is aan de orde de hoogte van de aan [geïntimeerde] toe te kennen schadevergoeding.
CA-LA heeft uitdrukkelijk verzocht om afdoening door het hof op de voet van artikel 355 tweede zin Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. [geïntimeerde] verzoekt het debat over de hoogte van de schade eerst na tussenarrest waarin omtrent de aansprakelijkheid is geoordeeld, te laten plaatsvinden. Het hof begrijpt hieruit dat [geïntimeerde] eveneens verzoekt om afdoening door het hof.
7.4.2. [geïntimeerde] heeft na vermindering van eis vergoeding van de volgende schadeposten gevorderd:
- verlies aan verdiencapaciteit f. 360.699,00
- immateriële schade 60.000,--
- voorzieningen die niet vallen
onder de AWBZ/WBG 5.619,--
- kledingschade 100,--
- kosten bureau Pals 8.002,33
- kosten juridische bijstand tot het
redigeren van de dagvaarding 5.578,51
totaal: f. 451.236,84
alsmede de wettelijke rente over deze bedragen vanaf de dag der dagvaarding en met veroordeling van CA-LA in de proceskosten.
7.4.3. Het hof zal de zaak verwijzen naar de rol opdat [geïntimeerde], zoals hij heeft verzocht, kan reageren op het verweer van CA-LA. Het hof geeft partijen in overweging om zich uit te laten over de wenselijkheid van het benoemen van een of meer deskundigen ter begroting van de materiële schade, en om, indien zij dat wenselijk achten, zo mogelijk gezamenlijk een deskundige voor te dragen.
7.5.1. Aangaande de gevorderde immateriële schadevergoeding ad f. 60.000,-- en de kledingschade kan het hof reeds nu oordelen.
7.5.2. [geïntimeerde] heeft ter onderbouwing van zijn immateriële schade erop gewezen, dat de functie van het getroffen rechteroog geheel is verdwenen en dat zijn andere oog een zogenaamd lui oog is, met een visus van 40%, hetgeen volgens het Medisch adviesbureau Medicon leidt tot 44% functieverlies van het visuele systeem.
Volgens CA-LA is een immateriële schadevergoeding van
f. 40.000,-- geïndiceerd.
7.5.3. [geïntimeerde] heeft voorts gesteld dat tengevolge van het ongeval het trommelvlies aan zijn rechteroor is
geperforeerd en dat hij links en rechts gehoorschade heeft. Hij verwijst naar hetgeen hieromtrent is vermeld in het rapport van Medicon.
CA-LA betwist het causaal verband tussen het ongeval en de perforatie en gehoorschade en stelt dat dit overigens nauwelijks relevant is voor het dagelijks gehoor.
7.5.4. Het hof acht het voldoende aannemelijk dat de perforatie van het trommelvlies en de gehoorschade links en rechts het gevolg is van het ongeval, nu niet gesteld of gebleken is, dat [geïntimeerde] reeds voor het ongeval gehoorproblemen had, en het zonder meer aannemelijk is, dat een explosie van deze omvang gehoorschade veroorzaakt bij de aanwezigen. Ook de collega van [geïntimeerde], [S.] klaagde volgens het rapport van de inspectie immers over een fluittoon die een dag aanhield.
Blijkens het rapport van Medicon bedraagt de gehoorschade voor het linkeroor een verlies van 30dB en voor het rechteroor van 120 dB. Hoewel dit op zich volgens dit rapport niet leidt tot invaliditeit, houdt het hof er wel rekening mee bij de vaststelling van de immateriële schadevergoeding.
7.5.5. Voormelde omstandigheden in aanmerking genomen, acht het hof het gevorderde bedrag van f. 60.000,-- redelijk en billijk.
7.5.6. Dit bedrag, alsmede de door CA-LA erkende en dus toewijsbare schade ad € 100,-- aan de kleding wordt reeds thans toegewezen.
7.6. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
8. De uitspraak
Het hof:
bekrachtigt onder verbetering en aanvulling van gronden het tussenvonnis van de kantonrechter te Sittard d.d.
6 januari 1999 waarvan beroep;
veroordeelt CA-LA tot betaling aan [geïntimeerde] terzake immateriële schadevergoeding en vergoeding terzake schade aan kleding van een bedrag groot f. 60.100,-- (zegge: zestigduizend en één honderd euro) te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 14 augustus 1997 tot aan de dag der voldoening;
verwijst de zaak naar de openbare terechtzitting (rol) van dit hof van 28 december 2004 voor nadere memorie aan de zijde van [geïntimeerde], waarna CA-LA in de gelegenheid zal worden gesteld daarop te reageren;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. Koster-Vaags, Waaijers en Spoor en uitgesproken ter openbare terechtzitting van dit hof van 30 november 2004.